'Eens zal de wereld met eerbied naar mij opkijken. Ik wil en zal beroemd worden.' De Joodse jongen Leopold Flam is 15 wanneer hij in 1927 die zinnen in zijn dagboek schrijft. Een arme stakker is hij, die samen met zijn ongeletterde en onbemiddelde ouders probeert te overleven in een kelder in Antwerpen. De ouders zien voor hem een job weggelegd in de diamantslijperij, maar zoonlief heeft andere plannen: hij zal een groot denker worden en zijn boeken zullen niet alleen in Vlaanderen, maar in heel Europa gelezen worden.
Dat is niet helemaal gelukt. Flam heeft het weliswaar tot hoogleraar in de wijsbegeerte aan de Vrije Universiteit Brussel geschopt, maar school heeft hij niet gemaakt. En zijn boeken liggen te verstoffen in de magazijnen van Vlaamse bibliotheken. Ooit heb ik er eentje van gelezen, en ik vond het een rommeltje van onbesuisd aan elkaar geregen ideeën. Maar intrigerend was het ook: het boek leek niet geschreven door een geleerde professor, maar eerder door ee…Lees verder
'Eens zal de wereld met eerbied naar mij opkijken. Ik wil en zal beroemd worden.' De Joodse jongen Leopold Flam is 15 wanneer hij in 1927 die zinnen in zijn dagboek schrijft. Een arme stakker is hij, die samen met zijn ongeletterde en onbemiddelde ouders probeert te overleven in een kelder in Antwerpen. De ouders zien voor hem een job weggelegd in de diamantslijperij, maar zoonlief heeft andere plannen: hij zal een groot denker worden en zijn boeken zullen niet alleen in Vlaanderen, maar in heel Europa gelezen worden.
Dat is niet helemaal gelukt. Flam heeft het weliswaar tot hoogleraar in de wijsbegeerte aan de Vrije Universiteit Brussel geschopt, maar school heeft hij niet gemaakt. En zijn boeken liggen te verstoffen in de magazijnen van Vlaamse bibliotheken. Ooit heb ik er eentje van gelezen, en ik vond het een rommeltje van onbesuisd aan elkaar geregen ideeën. Maar intrigerend was het ook: het boek leek niet geschreven door een geleerde professor, maar eerder door een belezen halve gek.
Dat bijna dertig jaar na zijn overlijden deze ruime selectie uit de dagboeken verschijnt, is een goede zaak. Natuurlijk zijn die historisch interessant, alleen al omdat Flam als verzetsstrijder in de kazerne Dossin en daarna in Buchenwald opgesloten zat. Maar ze fascineren vooral van begin tot einde door zijn verscheurde persoonlijkheid.
Je kunt het boek het best lezen als een roman van Dostojevski. Als hoofdpersonage in zijn eigen dagboeken is Flam immers boeiender dan als filosoof. Hij is het prototype van de wandelende Jood, die zich nergens thuis voelt en zijn leven lang vergeefs zijn plek heeft gezocht. Een man ook die aan elkaar hangt van de tegenstrijdigheden, die waarheid zoekt maar zichzelf onophoudelijk bedriegt. 'Ik zal alles verdragen, ook mezelf', dat is samengesteld door Kristien Hemmerechts en Guido Van Wambeke, toont het tragische levensverhaal van iemand die snakt naar echte ontmoetingen, maar daar niet toe in staat blijkt, die hogerop is geraakt maar op oudejaarsavond 1954, op zijn 42ste, moet vaststellen dat hij geen vriend heeft met wie hij die avond kan doorbrengen.
Net zoals dat bij Dostojevski vaak het geval is, is het personage niet bepaald sympathiek. Flam is narcistisch, onverdraagzaam, prikkelbaar, wispelturig, hautain en cholerisch. Hij jaagt iedereen tegen zich in het harnas, mist relativeringsvermogen en vertoont de hang naar status en succes die een minderwaardigheidscomplex verraadt. Bovendien blijkt de zelfverklaarde antiburgerlijke rebel sterk conservatieve kantjes te hebben. Hij heeft het duidelijk niet op homoseksuelen begrepen en hangt een oubollig ideaalbeeld van de vrouw aan dat onvermijdelijk in misogynie uitmondt. Vooral de passages over zijn huwelijk, dat Flam bestempelt als een helse gevangenschap waarbij die in Buchenwald verbleekt, vormen een hele catalogus van vrouwonvriendelijke beledigingen.
We kunnen hier hard foei gaan roepen, maar het siert Flam wel dat dat onflatteuze beeld uit zijn eigen aantekeningen naar voren komt. In zijn dagboeken ontmaskert hij zichzelf als de eerzuchtige, vaak ook hypocriete en sluwe man die hij is ('een farizeeër die geen farizeeërs kan verdragen', schrijft hij al op zijn 18de). Deze dagboeken zijn voor Flam een laatste toevluchtsoord, de enige plek waar hij een authenticiteit hoopt te kunnen bewaren die hij in het leven niet in stand kon houden. Zijn biechtstoel ook, de plek waar hij zijn eigen zwaktes onderkent. In het dagelijkse leven verdraagt hij geen tegenspraak, maar op papier dient de schrijvende Flam de levende van repliek. De schrijver van de dagboeken verdient veel meer bewondering dan de man wiens leven hij beschrijft, en dat beseft hij ook: 'Alleen hier, in dit dagboek, voel ik mij echt, weet ik dat ik ondubbelzinnig voor mezelf sta.'
Verberg tekst